weerspreuken

Januari

  • Als de kat in januari in de zon ligt, ligt ze in februari achter de kachel.
  • Als de dagen lengen, begint de winter te strengen.
  • Draagt januari een sneeuwwit kleed, wordt de zomer zeer heet.
  • Januari zonder regen, is voor de boerenstand een zegen.
  • Geef januari een sneeuwtapijt, dan zijn we gauw de winter kwijt.
  • Als in januari de muggen zwermen,dan kun je in maart de oren wermen.
  • Als in januari de vorst niet komen wil,dan is zij er zeker in april.
  • Als het in januari mistig is, dan wordt de lente fris.
  • Gelijk Januari, zo ook juli.
  • Heeft januari koude en droge dagen, dan zal in februari de sneeuw u plagen.
  • Nevels in januari opgestaan, brengt een natte lente aan.
  • Op een milde januari, volgt vaak een gure lente, en een warme zomer.
  • Als het vriest op Driekoningendag(6), dan vries het dertien weken lang.
  • Geeft St. Hilarius(13) zonneschijn, weldra zal het kouder zijn.
  • A;ls het vriest met St. Antonius(17),dan dooit het op St. Sebastiaan(20).
  • Als het vriest op St. Sebastiaan(20), dan is het op 2 februari met de vorst gedaan.
  • Is het op St. Paulus(25) schoon en klaar,dan brengt het een gezegend korenjaar.
  • Is er op St. Paulus sneeuw of regen, dan komt een mager jaar ons tegen.
  • Als de schaatsliefhebbers op St. Sulpitus(29) op de schaats staan,zal het weer in het voorjaar van slag zijn.

Februari

  • Sprokkelmaands regen, is grasmaands zegen.
  • Als in februari de muggen zwermen, moet ge in maart uw oren wermen (warmen).
  • Februari muggendans, geeft voor maart een slechte kans.
  • In februari ziet de boer liever een hongerige wolf, dan een man in hemdsmouwen.
  • In de korte maand regen, is vette mest en zegen
  • In februari een muggendans, Geeft voor mrt een slechte kant
  • Vliegt de mug in februari, dan huivert men het ganse jaar
  • Schijnt morgen rood je tegen, dan dreigt februari met regen
  • Als vroeg krokussen bloeien, dan zullen ze met de koude stoeien.
  • In februari guur en koud, dan komt er een zomer waarvan je houd
  • Is februari nat en koel, dan wordt juli dikwijls heet en zwoel.
  • In februari al de lente? Dat geeft broden zonder krenten.
  • Februari met vorst en wind, maakt weldra de pasen blind.
  • Als febrauri lacht, dan wordt maart niet zacht.
  • Februari is nooit zo fel, of ze geeft drie lentedagen wel.
  • Een koude februari geeft een goed roggejaar.
  • Als het in februari niet sneeuwt, weet dan dat je later, in de zomer van hitte geeuwt.
  • Wanneer februari iedereen winst brengt, dan klagen de boeren het minst.
  • Lichtmis(2) donker maakt de boer tot jonker.
  • Lichtmis helder en klaar, maakt de boer tot bedelaar.
  • Brengt Lichtmis wolken en regen mee, dan is de winter voorbij en komt niet meer.
  • Geeft Lichtmis klaverblad, met Pasen sneeuw op het pad.
  • Op Romaldus(7) storm en blazen, zal in mei het vee doen grazen.
  • Klaar weer op St. Silvijn(17), het kan nog twee maanden winter zijn.
  • St. Matthijs(24) breekt het ijs, maar wil het ijs niet breken, dan vriest het nog zes weken.
Maart
  • Lentemaands ruwheid geeft zomermaands luwheid.
  • Niet te droog, niet te nat, dan vult maart een duchtig vat.
  • Danst het lammetje in maart, april pakt het bij de staart.
  • Brengt maart storm en wind, de sikkel is de boer gezind.
  • Donder in maart, vorst in april.
  • Maart roert zijn staart, april doet wat hij wil en mei doet er ook nog wat bij.
  • Waait de wind in maart te fel, veel fruit verwacht men wel.
  • Als het weder is van goede zin, trekt de kou zijn steertje in
  • Maartse maan, brengt kwaad weer.
  • Komt men in maart omweer tegen, dan krijgt men in juli regen.
  • Daar is geen maart zo goed, of het sneeuw wel op de boer zijn hoed.
  • Een droge maart en een natte april, dat is de boeren naar zijn wil.
  • Maart guur geeft een volle schuur.
  • Een droge maart, is een zomer te paard.
  • Maart niet te droog en niet te nat, Vult de boer zijn kist en vat.
  • Mist in maart, water en vorst in mei.
    Een droge maart, een natte april, een koele mei, vullen de schuren en de kelders van de boer.
  • Een koekoe'sroep ter helft van maart, is voor de boer een daalder waard.
  • Maartse regen, brengt geen zegen.
  • Zoveel nevel in maart, zoveel onweer s' zomers.
  • Wat maart niet wil, dat neemt april.
  • Als maart geeft april weer, geeft april maarts weer.
  • Maartse zon en aprilse wind, schenden menig lieflijk kind.
  • Een natte maart, geeft veel lijnzaad.
  • Autoruiten nu nog steeds bevroren, dat geeft straks veel koren.
  • Stof in maart, is goud waard.
  • Voor oude lieden heeft maart, kwaad in haar staart.
  • Maartse buien die beduien, dat de zomer aan komt kruien.
  • Een droge maartse wind, maakt de boeren goed gezind.
  • Regent het met St. Albinus(1) dat het giet,dan doet de boer dat veel verdriet.
  • Zo de wind staat op St. Gregorius(12), zo staat hij nog veertig dagen.
  • Sint Jozef (19)schoon en goed,(mooie dag) een vuchtbaar jaar ligt in't verschiet.
  • Een koekoeksroep ter helft van maart, is voor de boer een daalder waard.
  • Op de Lentedag(21) de wind in noord, dan blaast deze nog zeven weken voort.
  • Is het op St. Rupertus(27) helder en rein, zo zal ook de zomer zijn.

 

April

  • Grasmaands gril is hooimaands wil.
  • April veel regen, brengt grote zegen.
  • Aprilvlokjes brengen meiklokjes
  • De heren en aprillen, bedriegen wie ze willen.
  • De vrouwen en aprillen, ze hebben beide hun grillen.
  • Al doet april ons mooi weer aanschouwen, 't is evenals fortuin, we kunnen hem niet vertrouwen.
  • Het groen des velds het oog bekoort doch zelden houdt april haar woord.
  • Op een april geen zon, vaak water in de ton.
  • April doet wat hij wil.
  • Nachtvorst met een Zuidenwind op kersenbloem, daar treurt de kweker om.
  • Aprillertje zoet, geeft nog wel eens een witte hoed.
  • Sneeuw in april is geen nood, maar bij zware nachtvorst in april gaat er meer dood.
  • April warm, Mei koel en Juni nat, vullen schuur en ook het vat.
  • Geen zaterdag zo kwaad, of de zon schijn vroeg of laat.
  • April verandelijk en guur, brengt hooi en koren in de schuur.
  • Een grote zon en bleek van schijn, dan zal het regenachtig zijn.
  • Bloeien de bomen tweemaal op een rij, zal de winter zich rekken tot mei.
  • Aprilse aren, zijn er alle jaren.
  • Een natte april ,is de boeren naar hun wil.
  • Aprilse vlokjes, brengen mei'se klokjes.
  • In april heldere maaneschijn, zal voor de bloesem kwalijk zijn.
  • Het zaterdagse weer op noen, is op de zondag heel te dag te doen.
  • Broedt de spreeuw al in april, dan is een schone meimaand op til.
  • Verschaft april veel schone dagen, dan pleegt mei de last te dragen.
  • Als de hoenders kakelen lang en goed, zal het regenen in overvloedt.
  • Is april schoon en rein, dan zal mei minder zijn.
  • De huwelijkse staat, is als april, nu zon, dan storm, en dan weer alles stil.
  • Hebben wolken rode randen, altijd is er wind en nats voorhanden.
  • Als het in april regenen wil, blijven de boeren niet stil.
  • Gras dat in april wast, staat in mei vast.
  • April maakt de bloem, en mei bekomt de roem.
  • Als in april kevers ontstaan, dan zal de mei van kou vergaan.
  • Valt in april veel nat, dan zwemmen de druiven tot in het vat.
  • Verschaft april vele schone dagen,dan pleegt mei de last te dragen.
  • Als april lacht, boerke wees voor uw oogst bedacht.
  • April vult vele zolders, dankzij de vele donders.
  • Op een droge april volgt wel eens een droge zomer.
  • April mooi en rein, in mei zal het donker zijn.
  • Hoe groen het in het veld ook ons oog bekoort, doch zelden houd april zijn woord.
  • Aprillezonne, doet water in de tonne.
  • Mocht het dauwen in april en mei, dan is de boer in sept blij.
  • Is Isodoor(3) voorbij, dan is ook de noordenwind voorbij.
  • Zaait ge op Sint Ezechiel(10), zeker lukt de vlasgaard wel.
  • Op Sint Tuburtius(14) na de noen (3uur in de middag), worden alle velden groen.
  • Op Sint Justijn(15), dood de kou het venijn.
  • Valt voor Sint Joris(23) geen regen, dan komt erna hem des te meer.
  • Zolang voor Sint Markus(25) warm, zolang na hem koud.
  • Als het vriest op St. Vitaal(28), vriest het nog veertig maal.

Mei

  • In mei een warme regen, betekent vruchtenzegen
  • Onweer in mei, maakt de boeren blij.Meikeverjaar goed jaar.
  • Als het onweert in mei, valt er vaak hagel bij.
  • Is mei nat, een droge juni volgt zijn pad.
  • Als het dondert in mei, valt er dikwijls regen bij.
  • Mei koel en te nat, brengt koren in het vat.
  • Een koude maand mei, een goude mei.
  • Avonddauw en zon in mei, is hooi met karren op de wei.
  • Is het weer in Mei te mooi, dan krijgt de schuur maar weinig hooi.
  • Een natte mei geeft boter in de wei.
  • Mei niet te koud en niet te nat, vult de schuur en ook het vat.
  • Kan vriezen in mei tot de ijsheilige voorbij zijn.
  • Een bijenzwerm in mei,is een goed teken voor de wei.
  • Mei tot jubelmaand verkoren, heeft toch rijm achter de oren.
  • Het onweer in de schone mei, doet het koren bloeien op de hei.
  • Heden schupjes, morgen drupjes.
  • Als is Marmertus oud en grijs, houdt hij van vriezen en van ijs.
  • Voor ijsheilige de bloemen buiten, veelal kan je daar naar fluiten, wacht of tot ze zijn voorbij, de bloemen zijn dan blij.
  • Roept de houtduif keer op keer, dan komt er vast en zeker mooi weer.
  • Scheert de zwaluw over water en wegen, dan komt of blijft er wind en regen.
  • De zonne in de meie, zet oude lieden aan het vrijen.
  • IJsheilige hebben koude koppen.
  • Als de eikels in mei gaan bloeien, zal alles volop gaan groeien.
  • Wie nu zijn koren zaait, voelt zich later niet bekaaid.
  • Zoele mei, boerengeschrei.
  • Pancras, Servaas en Bonifaas, ze geven vorst en ijs helaas.
  • Nachtvorst in mei, houdt jonge groen niet schadevrij.
  • Regen en wind in het midden van mei, maakt de boeren vast niet blij.
  • Als de Bij naar huis toe vlucht, zit er regen in de lucht.
  • Meiregen op het zaad, is goud op de plaat.
  • Hoe meer onweer in mei, zoveel minder in de herfst..
  • Kamillegeur in mei, brengt de zomer dichterbij.
  • In mei staat het vast, zijn vaak de en de hoed tot last.
  • Weest op uw hoede, en wacht nu wel, mei baart dikwijls kattenspel.
  • In mei nat, een droge juni volgt haar pad.
  • Mei nat, spek in het vat.
  • Onweer in mei, gras in de wei.
  • Zingt de vink vroeg in de meimorgen, dan zal die dag voor regen zorgen.
  • Avonddauw en zon in mei, hooi met karren uit de wei.
  • Krimpende wind, Stinkende wind.
  • Broedt de spreeuw vroeg in april, er is een schone mei op til.
  • Als het op Sint Filippus(1) regent, is de oost gezegend.
  • Sint Urbanus(25) en de zon,wijn in de ton.
  • Is het klaar met Petronel(31), dan meet men vlas met een el.

Juni

  • Juniregen is God's zegen, komt zonneschijn daarbij, dan maakt het boer en stadslui blij.
  • In Juni veel regen, komt wijngaard en bijen ongelegen.
  • Blaast juni uit de noorderkant, verwacht veel koren op het land.
  • Vliegen de vleermuizen 's avonds rond, dan komt er mooi weer in de vroege stond.
  • Donderweer in juni maakt het koren dik.
  • Zware onweers baren dikke korenaren.
  • Juniweer meer droog dan nat, vult met goede wijn het vat.
  • Donderweer in juni, maakt het koren dik.
  • Op juni komt het aan, of de oogst zal bestaan.
  • Mei niet te koel en niet te nat en niet te droog, vult de schuren hoog.
  • Als het koud en nat in juni is, dan is het heel het jaar ook mis.
  • Hoort ge in juni de donder kraken, dan maken de boeren goede zaken.
  • Is juni nat en guur, dan wordt alles slecht en duur.
  • Blaast de wind in juni uit de noorderkant, zo waait het koren van het land.
  • In juni dondergevaar, dan is het een vruchtbaar jaar.
  • Wie nu zijn vel niet brandt, staat starks als een bleekscheet op het strand.
  • Als de noordenwind in juni staat, komt het onweer veel te laat.
  • Boeren maaien nu hun grasjes, stedelingen pakken hun terrasjes.
  • In juni te veel regen in de nok, schaadt de bij en de bonenstok.
  • Juni met veel donder, brengt de oogst ten onder.
  • Juni regen geeft veel zegen, maar met een bijtje erbij, en het zonnetje er boven, doet de boer de Here loven.
  • Met een zomerwervelwind, is het weer ons goed gezind.
  • In juni koude en een regenvlaag, ziet het boerke niet zo graag.
  • Zo heet het is in juni, zo koud het is in december.
  • Een boon in juni geplant, geeft er vijftig in de hand.
  • Een wei die in juni niets geeft, is niet waard dat ze leeft.
  • Gaat juni goed voorbij, dan is men in juli nog blij.
  • Is de zomeravond mistig, dan is het weer met gaven kwistig.
  • Wat St. Medardus(1), geeft droog of nat, zes weken duurt het dit of dat.
  • Heeft Magriet(10) geen zonneschijn, dan zal het een natte zomer zijn.
  • Regen op Sint Barnabas(11), dan zwemt de oogst in de waterplas.
  • Is het op Sint Antonius(13) nat, de boer drinkt zich van verdriet zat.
  • Regen met Sint Veith(15),dan regen het zes weken in de tijd.
  • Het weer van St. Jan(24), houdt dertig dagen aan.
  • Met St. Jan de wind uit het noorden, het goede weer is geboren.
  • Als op St. Pieter(29) het haantje kraait, komt het regenweer ons toegewaaid.

Juli

  • Juli zonnebrand wenst de man op 't land.
  • Slechts in juli-gloed wordt de vrucht en wijn eerst goed.
  • Is de eerste juli regenachtig, gans de maand is twijfelachtig
  • Brengt juli hete gloed, zo gedijt september goed.
  • Is in juli de morgen rood, 's avonds verkeert het weer in nood.
  • Wanneer de oostenwind tegen den avond gaat liggen, waait hij ligt de volgende dag opnieuw.
  • Juli helder en klaar,heet altijd een goed jaar.
  • Is juli heet en droog, dan houdt de winter een kwaad betoog.
  • De wakkere hooimaand geeft de zeisen, de maaier in de hand met vlijt, daar lege schuren hooi vereisen, om het vee te voeden in wintertijd.
  • Wisselen in juli regen en zonneschijn, het zal het naaste jaar voor de boeren kermis zijn.
  • Zonder dauw geen regen, heet het in juli allerwegen.
  • Komt Maria(2) in de regen nicht Elisabeth tegen, duurt het zes weken gewis, voort het weer schoon is.
  • Als het op St. Godelieve(6) regent, vult zij haar putje 40 dagen met regen.
  • Regent het op 7 Broedersdag(10), dan kan men zeven weken regen verwachten.
  • Wanneer het op St. Henricus(13) droog is of regent, zeven weken duurt die zegen.
  • Regen met Sint Margriet (20 juli) geeft zes weken boerenverdriet.
  • Met St.Magriet droog, dan 6 weken de zon in het oog.
  • Regen op St.Magdaleen(22), dan regent het dagen achter een.
  • St Jacob(25) met zonneschijn, voorspeld de winter fijn.
  • St Jacob koud en rein, koud zal de Kerst zijn.
  • Bouwt op St.Anna(26) de mier grote hopen, de winter zal niet zacht verlopen.
  • Het weer op de 29 ste, is het weer van de 5 de februari.

Augustus

  • Zo d'eerste oogstweek is heet, een lange winter staat gereed.
  • Wanner de leeuwerik hoog in de lucht zweeft, zo brengt het ons mooi weer.
  • Noorderwind in augustus brengt bestendig weer.
  • Is de eerste week in augustus heet, zorg voor goed warm winterkleed.
  • Menigeen heeft het al ondervonden, wervelwinden zijn aan augustus verbonden.
  • Begin augustus met regenvlagen, in de laatste dagen zal de regen ons weer plagen.
  • Is het heet op St.Domijn(4), het zal een strenge winter zijn.
  • Op St.Laurens(10) een regenvlaag, 6 weken duurt de regenplaag.
  • Het weer St. Casiaan(13), houdt nog dagen aan.
  • Is het weer op Maria Hemelvaart(15) mooi, zo zal de herfst van het zelfde wezen.
  • Als de ooievaars na de 21 ste nog blijven, zal een zachte winter binnendrijven.
  • Is het weer op St.Barthel(24) warm en schoon, dan draagt de herfst een gouden kroon.
  • Blijven de zwaluwen ook nog na de 25 ste, wees voor de winter niet bang.

September

  • Schijnt herfstmaands zon met zomerkracht, maakt veelal wintermaand ook zacht.
  • Trekvogels in septembernacht, ze maken de kersttijd zacht.
  • Als in september de donder knalt, met kerst sneeuw met hopen valt.
  • Vallen de bladeren vroeg, dan wordt de herfst niet oud.
  • Als de R is in de maand, is het weer niet altijd meegaand.
  • Donder in september, sneeuw in maart.
  • Als in september de donder knalt, zal met Kerst de sneeuw in hopen vallen.
  • Vorst in september, zacht in december.
  • Warm in september, koud in december.
  • Een warme september, een droge oktober.
  • Schijnt de herfstzon met zomerkracht, maakt veelal de winter zacht.
  • Komen de pluimen aan het riet, bedenk het is nazomer en geniet.
  • Met St.Giel(1) zonneschijn, het zal dan nog 4 weken zo zijn.
  • Is het op St. Egidus(1) heet, het geeft een schone herfst met zweet.
  • Op de 5 de september wordt bewezen, wat het voor weer de hele maand zal wezen.
  • Mooi weer op Maria's geboorte(8), dit weer gaat nog vier of acht weken zo voort.
  • Op de dag van Ludmilla(16) een zeer vroom kind, blaast vaak een forse wind.
  • Met Lambertus(17) zonneschijn, het zal een droog voorjaar zijn.
  • Op Mattheus(21) storm en wind, bestaat de kans dat men met de komende Pasen nog de winter vindt.
  • Is het op St. Mauritius(22) helder, dan gaan er veel schepen naar de kelder. (er worden dan veel stormen verwacht).
  • Vallen de eikels al voor St. Machiel(29), dan snijdt de winter door lijf en ziel.
  • Trekken voor St. Machiel de vogels niet, geen winter is nog in het verschiet.
Oktober
  • Oktober geeft ons wijn en zonnige dagen, maar ook jicht en andere plagen.
  • In de wijnmaand zon, winter kent geen pardon.
  • Oktober met groene blaan (bladeren), duidt een strenge winter aan.
  • Is oktober warm en fijn, het zal een scherpe winter zijn,
    maar is het nat en koel, 't is van een zachte winter een voorgevoel!
  • Brengt oktober veel vorst en wind, zo zijn januari en februari zeer mild.
  • Brengt oktober vorst en sneeuw, men hoort in de winter veel klaaggeschreeuw.
  • Als het waait en vriest in de oktobernacht, dan verwachten wij een januari zacht.
  • Warme oktober dagen, februari vlagen.
  • Oktoberweer komt terug in maart.
  • Als het regent op St Bavis(1), dan regent het met Kerst(mis).
  • Regen met Sint Denijs(9), voorspelt een natte winter en weinig ijs.
  • Treedt Gommarus(11) met droogte in, de zomer zal nat zijn in het begin.
  • Volgen op Gommarus natte dagen, er volgt een zomer met veel natte dagen.
  • Wordt men op Callistes(14) een warme wind gewaar, dan wordt de zomer een twijfelaar.
  • Zoals het weer is met St. Ursela(21), zo zal ook de winter wezen.
  • Op de laatste oktober(31), houdt de natuur zich sober.
  • Het laatste weer van oktober, reikt november de hand.

 

November

  • Maakt de spin in 't web een scheur, dan klopt weldra de stormwind aan de deur.
  • Als 't in november 's morgens bloeit, wis dat de storm dan 's avonds loeit.
  • Als in november het water stijgt, gedurende de winter gij 't nog vaker krijgt.
  • Na helder weer nu sombere mist, heeft zeker ook nog vorst in de kist.
  • November warm en fijn, het zal een strenge winter zijn.
  • November heeft maar 30 dagen, maar dubbel wind en regenvlagen.
  • Donder in november, laat een jaar goed verlopen.
  • Als het vriest in november, dan volgt er sneeuw in december.
  • Zwaait de winter in november al met zijn staf, zijn rijk is van korte duur voor straf.
  • November met zijn regenvlagen, brengt verkoudheid, jicht en andere plagen
  • Als het met Allerheiligen(1) sneeuwt, leg dan vast uw pels gereed.
  • Met Allerheiligen vochtig weer, sneeuwbuien volgen keer op keer.
  • Houden de kraaien voor Allerheiligen al school, zorg dan voor hout en kool.
  • Brengt Allerheiligen winterweer, tien dagen duurt het zeer.
  • Sneeuw op Allerzielen(2), voorspelt een zacht voorjaar.
  • Het weer op Leonardusdag(6), blijft gewoonlijk tot de Kerstdag.
  • Een zuidenwind op de dag voor St. Martijn(10), dan zal het een zachte winter zijn.
  • Is er een donkere lucht op St. Martijn(11), zo zal het een zachte winter zijn.
  • Maar is de dag op St. Martijn helder, de vorst dringt dan door tot in de kelder.
  • Als op St. Martijn de ganzen op het ijs staan,moeten ze met Kerst door het slijk gaan.
  • Als het nevelig is op St. Martijn, dan zal de winter niet koud zijn.
  • Maar heeft St. Martijn een witte baard, dan blijft ons sneeuw nog ijs gespaard.
  • Is er met St. Martijn nog loof aan de bomen, dan mag men van een strenge winter dromen.
  • St. Elisabeth(19) doet ons verstaan, hoe de winter zal vergaan.
  • De dag aan St. Cecilia(22) gewijd, is de maatstaf voor de wintertijd.
  • Wintert het op St. Klemens fel, dan wordt de lente klaar en fel.
  • Vriest het op St. Katrien(25), dan vriest het nog 6 weken nadien.
  • IJs op de dag van Saturijn(29), het weer maakt daarna korte mette met dit venijn.

December

  • Veel sneeuw op Oudjaar, veel hooi in 't nieuwe jaar.
  • Zijn er in december veel mollen, dan laat de winter met zich sollen.
  • December zacht en dikwijls regen, geeft weinig hoop op rijke zegen.
  • December vol met mist, goud in de kist.
  • Donder in decembermaand, belooft veel wind in 't jaar aanstaand.
  • Met de decembermaand is het jaar weer uit, gelukkig wiens balans goed sluit.
  • Als met Kertsmis de muggen zwermen, kunt ge met Pasen uw oren wermen (warmen)
  • December veranderlijk en zacht, is een winter is een winter zonder kracht.
  • Blaast de noorderwind met een decembermaan, dan houdt de winter vier maan den aan.
  • Decemberregen is geen zegen.
  • Op een droge december, volgt een droog voorjaar, en een droge zomer.
  • Brengt St. Eligius(1), de eerste dooi?, begint het echter op die dag te vriezen, dan krijgen we vier weken vorst voor de kiezen.
  • St. Barbara(4) gaat graag in een wit kleed naar het bal.
  • Brengt St. Nicolaas(6) ijs, dan brengt de Kerstman regen.
  • St. Ambroos(7), patroon van de bijen, en de spreewen, houdt van waaien en van sneeuwen.
  • Als met St. Thomas(21) de dagen gaan lengen, beginnen de nachten te strengen.

 

       Geselecteerd door John van Bladel

 

 

WINTER

 
Een winter die vroeg komt, vertrekt ook vroeg. Als de donder vaart door dorre hout,
dan wordt de winter lang en koud.
   
Vloeit nu nog het sap in berk (dec),
de winter wordt dan wis niet sterk.
Houden de kraaien school,
zorg dan voor hout en kool.
   
Sneeuw, veel en lang,
maakt de klaver niet bang.
Mist heeft vorst in de kist.
   
Veel sneeuw, veel brood. Mist is de moeder van het weer.
   
Een sneeuwjaar, een rijk jaar. De herfst met nevel doortrokken,
toont een winter met sneeuwvlokken.
   
Zo hoog in de winter de sneeuw,
zo hoog in de zomer het gras.
Brengt de herfst ons laat nevelvlagen,
dan zal sneeuw ons in de winter plagen.
   
Sneeuw op natte grond,
't vriest terstond.
Veel nevel in de herfst, veel sneeuw in de winter.
   
Sneeuwt 't in 't slijk,
dan vriest 't gelijk.
Grauwe nevels - is gebleken,
zijn in de winter van kou een teken.
   
Valt sneeuw in het slijk,
binnen drie dagen een harde dijk.
Hoort men op verren afstand de stoomfluit en den torenklok mooi, 's winters vriezend weer.
   
Sneeuw op het slijk,
vorst aan den dijk.
Een koude dooi, een behouden dooi.
   
Sneeuw op 't slik,
binnen drie dagen ijs, dun of dik.
De dooi zonder regen of wind,
is niet waard dat  'ie begint.
   
Valt de eerste sneeuw in de nattigheid,
houdt u dan voor de winter bereid.
Wil de sneeuw niet vlug verdwijnen,
zeker zal er nieuwe verschijnen.
   
Negen dagen sneeuw,
negen weken sneeuw.
Blijft hier en daar wat sneeuw liggen,
dan wacht hij op nieuwe.
   
Weinig sneeuw, veel regenweer,
doet de akkers en velden zeer.
Sneeuw die blijft liggen langs de grachten,
ligt op andere te wachten.
   
Al is de ijzel nog zo koud,
na drie dagen valt hij van het hout.
Vorst met nieuwe maan,
dan kun je op schaatsen gaan.
   
Geen ijzel zo stout,
die drie dagen aan de bomen houdt.
Komt de wind uit het noorderland,
lang houdt de winter stand.
   
IJs op het hout,
wordt geen drie dagen oud.
Als de dagen gaan lengen,
begint de winter te strengen.
   
Zoveel ijzelluchten in de winter,
zoveel koren in de oogst.
Geen water, geen winter.
   
Kraaien vlak bij de schuur en huis,
de winter voelt zich thuis.
Een open winter, een nat voorjaar.
   
Vriezende januari, natte februari,
droge maart, regen in april,
is de boeren hun wil.
Vroege vogelzang,
maakt de winter lang.
   
De dagen aan het langen,
de winter aan het prangen.
Een zachte winter, een vet kerkhof.
   
In de winter westenwind en avondrood, 
maakt de koude winter dood.
Een veel te vroege lente,
geeft brood zonder krenten.
   
Na weerlicht koude en buien,
komt sneeuw en koude aankrijen.
De velden geschoren,
de winter geboren
   
Was het weder in september warm,
dan krijgen wij een winter arm.
Rouw vorst, lauw vorst.
   
Is oktober warm en fijn,
het zal een scherpe winter zijn; 
maar is hij nat en koel ,
’t Is van een zachte winter ’t voorgevoel.
Hebben katten in de herfst een heel dikke vacht,
dan wordt een strenge winter verwacht.
   
Oktober met groene blaân,
duidt een strenge winter aan .
Kraaien vlak bij schuur en huis,
de winter voelt zich thuis.
   
Brengt oktober vorst en sneeuw,
men hoort des winters klaaggeschreeuw.
Fijne pels aan 't wild,
de winter mild.
   
Schitteren de sterren opvallend helder,
vertellen ze dat er strenge vorst komt.
Gaat 't na noorden-/of oostenwind vriezen,
dan houdt de vorst lang aan.
   
De zon in een nest,
het ijs op z'n lest.
Als de bomen twee keer bloeien,
zal de winter tot mei zich met ons bemoeien.
   
Noordenwind met volle maan,
kondigt een strenge winter aan.
Bloeien de bomen tweemaal op een rij,
zal de winter zich rekken tot in mei.
   
Als de dagen beginnen te lengen,
begint de winter te strengen.
Elzenhout vroeg in de knop,
een strenge winter wacht ons op.
   
Als in de winter de muren uitslaan,
zal snel de vorst vergaan.
Als de ganzen in V-vorm naar het zuiden vliegen,
zijn het vooral de schaatsers die ze bedriegen.
   
's Morgens wit berijpte daken, 
zal 't gauw tot nattigheid geraken.
Wanneer des winters ganzen in den vorm eener V vliegen, dan komt er vorst.
   
Veel vorst en sneeuw in oktober geeft een onbestendige winter. Slaat de rook uit de schoorsteen naar beneden,
behoort 't droge weer tot het verleden.
   
Als in den winter en in het begin der lente de vliegen zoo dansen,
krijgt ongunstig weer kansen.
Zuidwestenwind,
Noordoostenvorst in de kist.
   
Lopen bij vorst de spinnen uit,
de winter is een fluit.
Zuidwestensneê,
Noordoostenwind in zee.
   
Als het regent in de winter,
is het goed planten in de zomer.
 
 

 

LENTE

 
Schaarse lentebloei,
honger voor de koei.
Donder op een kale tak,
is honger op de stal.
   
Als het dondert in dor hout,
dan blijft de hele zomer koud.
Donder op een kale tak,
geeft koren in de zak.
   
Onweer op een dorre tak,
maakt de zomer koud en nat.
Zo koud als het met het begin van de lente is,
zo koud is het met het begin van de zomer.
   
Donder op een kale boom,
geeft in de zomer een waterstroom.
De zomer moet niet te vlug beginnen,
anders blijft 't niet lang mooi.
   
Donder op een kale boom,
het hele jaar een waterstroom.
In het najaar veel wind uit het westen,
evenlang zal hoge wind ons in 't voorjaar pesten.
   
Als het onweert in het kale hout,
volgt een winter guur en koud.
Noordenwind met motregen,
houdt de zon niet tegen.
   
Donder op een kale doren,
is de halve zomer verloren.
Indien men in het voorjaar den eersten ooievaar ziet vliegen, dan blijft men het geheele jaar vlug, ziet men hem daarentegen loopen, dan blijft men het geheele jaar lui.
   
Als het dondert op de blote doren,
is de scheper z'n wei verloren.
Als in den winter en in het begin der lente de vliegen zoo dansen,
krijgt ongunstig weer kansen.
 

 

ZOMER

 
Is de zomeravond mistig,
dan is het weer met zijn gaven kwistig.
Als voor het laatst de koekoek roept,
is de zomer weer versnoept.
   
Als de nachten gaan lengen,
begint de hitte te strengen.
Houdt de wind uit het noorden aan,
zij zal de grasgroei tegengaan.
   
's Nachts regen, daags zon,
vult schuur zak en ton.
's Avonds speelt de zoelte,
's morgens is er koelte.
   
Een warme zomer, een strenge winter. Als in de zomer de mieren hoge hopen opwerpen,
volgt er een natte en koude herfst.
   
Komen de vissen naar boven,
dan is er mooi weer te beloven.
Schitteren de sterren opvallend helder,
kondigen deze mooi weer aan.
   
In de zomer oostenwind en avondrood,
leggen de warmte bloot.
Mistsluiers in de vroege nacht,
geven zomerdagen in volle pracht.
 

 

HERFST

 
In het najaar veel wind uit het westen,
evenlang zal hoge wind ons in 't voorjaar pesten.
(hoge wind = noorden wind)
Veel nevel in de herfst, veel sneeuw in de winter.
   
Is in de herfst het weer lang klaar,
vroeg is een strenge winter daar.
De herfst met nevel doortrokken,
toont een winter met sneeuwvlokken.
   
Vallen de bladeren niet vroeg, dan wordt de herfst niet oud. Brengt de herfst ons laat nevelvlagen,
dan zal sneeuw ons in de winter plagen.
   
Worden de bladeren, geel en krom,
kijk naar uw kachel om.
Brengt het najaar helder weer ,
’t zal des winters stormen op het meer.
   
Verdwijnt de boer van de akker, 
worden jager en hond wakker.
Als de zwaluwen vertrekken voor de noten rijp zijn
en de ganzen vroeg beginnen over te vliegen,
is een vroege winter te verwachten.
   
Verdwijnt de boer van de akker,
dan wordt de snoeker wakker.
Veel noten, harde winter.
   
Komt van het land de veldmuis, 
breng dan turf en hout in huis.
Veel harde noten op het hout,
maakt de winter hard en koud.
   
Kruipen de muizen in de grond, 
ze maken een strenge winter koud.
Als de bomen twee keer bloeien,
zal de winter tot mei zich met ons bemoeien.
   
Kruipen de muizen in de aard, 
weer voor een strenge winter vervaard.
Bloeien de bomen tweemaal op een rij,
zal de winter zich rekken tot in mei.
   
Hebben katten in de herfst een heel dikke vacht,
dan wordt een strenge winter verwacht.
Houden de bomen hun bladeren lang,
weest voor een strenge winter bang.
   
Houden de kraaien school, 
zorg dan voor hout en kool.
Als laat in de herfst bij het hakken het sap nog uit de berk vloeit, zal een een winter komen die niet streng is.
   
Draagt de haas nog een zomerkleed, 
dan is de winter nog niet gereed.
Volgt de eerste sneeuw op regen,
houdt een harde winter tegen.
   
Dondert het 's najaars op de kale boomen, harde winter. Beharsen de bijen in den herfst den korf buitengewoon, harde winter.
   
Als de wilde ganzen vroeg in den herfst van het oosten naar het westen vliegen, komt er een strenge winter. Als men 's winters bij koud weder door een vloo wordt geplaagd en gebeten, dan zal de koude nog strenger worden.