weerspreuken
Januari
- Als de kat in januari in de zon ligt, ligt ze in februari achter de kachel.
- Als de dagen lengen, begint de winter te strengen.
- Draagt januari een sneeuwwit kleed, wordt de zomer zeer heet.
- Januari zonder regen, is voor de boerenstand een zegen.
- Geef januari een sneeuwtapijt, dan zijn we gauw de winter kwijt.
- Als in januari de muggen zwermen,dan kun je in maart de oren wermen.
- Als in januari de vorst niet komen wil,dan is zij er zeker in april.
- Als het in januari mistig is, dan wordt de lente fris.
- Gelijk Januari, zo ook juli.
- Heeft januari koude en droge dagen, dan zal in februari de sneeuw u plagen.
- Nevels in januari opgestaan, brengt een natte lente aan.
- Op een milde januari, volgt vaak een gure lente, en een warme zomer.
- Als het vriest op Driekoningendag(6), dan vries het dertien weken lang.
- Geeft St. Hilarius(13) zonneschijn, weldra zal het kouder zijn.
- A;ls het vriest met St. Antonius(17),dan dooit het op St. Sebastiaan(20).
- Als het vriest op St. Sebastiaan(20), dan is het op 2 februari met de vorst gedaan.
- Is het op St. Paulus(25) schoon en klaar,dan brengt het een gezegend korenjaar.
- Is er op St. Paulus sneeuw of regen, dan komt een mager jaar ons tegen.
- Als de schaatsliefhebbers op St. Sulpitus(29) op de schaats staan,zal het weer in het voorjaar van slag zijn.
Februari
- Sprokkelmaands regen, is grasmaands zegen.
- Als in februari de muggen zwermen, moet ge in maart uw oren wermen (warmen).
- Februari muggendans, geeft voor maart een slechte kans.
- In februari ziet de boer liever een hongerige wolf, dan een man in hemdsmouwen.
- In de korte maand regen, is vette mest en zegen
- In februari een muggendans, Geeft voor mrt een slechte kant
- Vliegt de mug in februari, dan huivert men het ganse jaar
- Schijnt morgen rood je tegen, dan dreigt februari met regen
- Als vroeg krokussen bloeien, dan zullen ze met de koude stoeien.
- In februari guur en koud, dan komt er een zomer waarvan je houd
- Is februari nat en koel, dan wordt juli dikwijls heet en zwoel.
- In februari al de lente? Dat geeft broden zonder krenten.
- Februari met vorst en wind, maakt weldra de pasen blind.
- Als febrauri lacht, dan wordt maart niet zacht.
- Februari is nooit zo fel, of ze geeft drie lentedagen wel.
- Een koude februari geeft een goed roggejaar.
- Als het in februari niet sneeuwt, weet dan dat je later, in de zomer van hitte geeuwt.
- Wanneer februari iedereen winst brengt, dan klagen de boeren het minst.
- Lichtmis(2) donker maakt de boer tot jonker.
- Lichtmis helder en klaar, maakt de boer tot bedelaar.
- Brengt Lichtmis wolken en regen mee, dan is de winter voorbij en komt niet meer.
- Geeft Lichtmis klaverblad, met Pasen sneeuw op het pad.
- Op Romaldus(7) storm en blazen, zal in mei het vee doen grazen.
- Klaar weer op St. Silvijn(17), het kan nog twee maanden winter zijn.
- St. Matthijs(24) breekt het ijs, maar wil het ijs niet breken, dan vriest het nog zes weken.
Maart
|
|
April
- Grasmaands gril is hooimaands wil.
- April veel regen, brengt grote zegen.
- Aprilvlokjes brengen meiklokjes
- De heren en aprillen, bedriegen wie ze willen.
- De vrouwen en aprillen, ze hebben beide hun grillen.
- Al doet april ons mooi weer aanschouwen, 't is evenals fortuin, we kunnen hem niet vertrouwen.
- Het groen des velds het oog bekoort doch zelden houdt april haar woord.
- Op een april geen zon, vaak water in de ton.
- April doet wat hij wil.
- Nachtvorst met een Zuidenwind op kersenbloem, daar treurt de kweker om.
- Aprillertje zoet, geeft nog wel eens een witte hoed.
- Sneeuw in april is geen nood, maar bij zware nachtvorst in april gaat er meer dood.
- April warm, Mei koel en Juni nat, vullen schuur en ook het vat.
- Geen zaterdag zo kwaad, of de zon schijn vroeg of laat.
- April verandelijk en guur, brengt hooi en koren in de schuur.
- Een grote zon en bleek van schijn, dan zal het regenachtig zijn.
- Bloeien de bomen tweemaal op een rij, zal de winter zich rekken tot mei.
- Aprilse aren, zijn er alle jaren.
- Een natte april ,is de boeren naar hun wil.
- Aprilse vlokjes, brengen mei'se klokjes.
- In april heldere maaneschijn, zal voor de bloesem kwalijk zijn.
- Het zaterdagse weer op noen, is op de zondag heel te dag te doen.
- Broedt de spreeuw al in april, dan is een schone meimaand op til.
- Verschaft april veel schone dagen, dan pleegt mei de last te dragen.
- Als de hoenders kakelen lang en goed, zal het regenen in overvloedt.
- Is april schoon en rein, dan zal mei minder zijn.
- De huwelijkse staat, is als april, nu zon, dan storm, en dan weer alles stil.
- Hebben wolken rode randen, altijd is er wind en nats voorhanden.
- Als het in april regenen wil, blijven de boeren niet stil.
- Gras dat in april wast, staat in mei vast.
- April maakt de bloem, en mei bekomt de roem.
- Als in april kevers ontstaan, dan zal de mei van kou vergaan.
- Valt in april veel nat, dan zwemmen de druiven tot in het vat.
- Verschaft april vele schone dagen,dan pleegt mei de last te dragen.
- Als april lacht, boerke wees voor uw oogst bedacht.
- April vult vele zolders, dankzij de vele donders.
- Op een droge april volgt wel eens een droge zomer.
- April mooi en rein, in mei zal het donker zijn.
- Hoe groen het in het veld ook ons oog bekoort, doch zelden houd april zijn woord.
- Aprillezonne, doet water in de tonne.
- Mocht het dauwen in april en mei, dan is de boer in sept blij.
- Is Isodoor(3) voorbij, dan is ook de noordenwind voorbij.
- Zaait ge op Sint Ezechiel(10), zeker lukt de vlasgaard wel.
- Op Sint Tuburtius(14) na de noen (3uur in de middag), worden alle velden groen.
- Op Sint Justijn(15), dood de kou het venijn.
- Valt voor Sint Joris(23) geen regen, dan komt erna hem des te meer.
- Zolang voor Sint Markus(25) warm, zolang na hem koud.
- Als het vriest op St. Vitaal(28), vriest het nog veertig maal.
Mei
- In mei een warme regen, betekent vruchtenzegen
- Onweer in mei, maakt de boeren blij.Meikeverjaar goed jaar.
- Als het onweert in mei, valt er vaak hagel bij.
- Is mei nat, een droge juni volgt zijn pad.
- Als het dondert in mei, valt er dikwijls regen bij.
- Mei koel en te nat, brengt koren in het vat.
- Een koude maand mei, een goude mei.
- Avonddauw en zon in mei, is hooi met karren op de wei.
- Is het weer in Mei te mooi, dan krijgt de schuur maar weinig hooi.
- Een natte mei geeft boter in de wei.
- Mei niet te koud en niet te nat, vult de schuur en ook het vat.
- Kan vriezen in mei tot de ijsheilige voorbij zijn.
- Een bijenzwerm in mei,is een goed teken voor de wei.
- Mei tot jubelmaand verkoren, heeft toch rijm achter de oren.
- Het onweer in de schone mei, doet het koren bloeien op de hei.
- Heden schupjes, morgen drupjes.
- Als is Marmertus oud en grijs, houdt hij van vriezen en van ijs.
- Voor ijsheilige de bloemen buiten, veelal kan je daar naar fluiten, wacht of tot ze zijn voorbij, de bloemen zijn dan blij.
- Roept de houtduif keer op keer, dan komt er vast en zeker mooi weer.
- Scheert de zwaluw over water en wegen, dan komt of blijft er wind en regen.
- De zonne in de meie, zet oude lieden aan het vrijen.
- IJsheilige hebben koude koppen.
- Als de eikels in mei gaan bloeien, zal alles volop gaan groeien.
- Wie nu zijn koren zaait, voelt zich later niet bekaaid.
- Zoele mei, boerengeschrei.
- Pancras, Servaas en Bonifaas, ze geven vorst en ijs helaas.
- Nachtvorst in mei, houdt jonge groen niet schadevrij.
- Regen en wind in het midden van mei, maakt de boeren vast niet blij.
- Als de Bij naar huis toe vlucht, zit er regen in de lucht.
- Meiregen op het zaad, is goud op de plaat.
- Hoe meer onweer in mei, zoveel minder in de herfst..
- Kamillegeur in mei, brengt de zomer dichterbij.
- In mei staat het vast, zijn vaak de en de hoed tot last.
- Weest op uw hoede, en wacht nu wel, mei baart dikwijls kattenspel.
- In mei nat, een droge juni volgt haar pad.
- Mei nat, spek in het vat.
- Onweer in mei, gras in de wei.
- Zingt de vink vroeg in de meimorgen, dan zal die dag voor regen zorgen.
- Avonddauw en zon in mei, hooi met karren uit de wei.
- Krimpende wind, Stinkende wind.
- Broedt de spreeuw vroeg in april, er is een schone mei op til.
- Als het op Sint Filippus(1) regent, is de oost gezegend.
- Sint Urbanus(25) en de zon,wijn in de ton.
- Is het klaar met Petronel(31), dan meet men vlas met een el.
Juni
- Juniregen is God's zegen, komt zonneschijn daarbij, dan maakt het boer en stadslui blij.
- In Juni veel regen, komt wijngaard en bijen ongelegen.
- Blaast juni uit de noorderkant, verwacht veel koren op het land.
- Vliegen de vleermuizen 's avonds rond, dan komt er mooi weer in de vroege stond.
- Donderweer in juni maakt het koren dik.
- Zware onweers baren dikke korenaren.
- Juniweer meer droog dan nat, vult met goede wijn het vat.
- Donderweer in juni, maakt het koren dik.
- Op juni komt het aan, of de oogst zal bestaan.
- Mei niet te koel en niet te nat en niet te droog, vult de schuren hoog.
- Als het koud en nat in juni is, dan is het heel het jaar ook mis.
- Hoort ge in juni de donder kraken, dan maken de boeren goede zaken.
- Is juni nat en guur, dan wordt alles slecht en duur.
- Blaast de wind in juni uit de noorderkant, zo waait het koren van het land.
- In juni dondergevaar, dan is het een vruchtbaar jaar.
- Wie nu zijn vel niet brandt, staat starks als een bleekscheet op het strand.
- Als de noordenwind in juni staat, komt het onweer veel te laat.
- Boeren maaien nu hun grasjes, stedelingen pakken hun terrasjes.
- In juni te veel regen in de nok, schaadt de bij en de bonenstok.
- Juni met veel donder, brengt de oogst ten onder.
- Juni regen geeft veel zegen, maar met een bijtje erbij, en het zonnetje er boven, doet de boer de Here loven.
- Met een zomerwervelwind, is het weer ons goed gezind.
- In juni koude en een regenvlaag, ziet het boerke niet zo graag.
- Zo heet het is in juni, zo koud het is in december.
- Een boon in juni geplant, geeft er vijftig in de hand.
- Een wei die in juni niets geeft, is niet waard dat ze leeft.
- Gaat juni goed voorbij, dan is men in juli nog blij.
- Is de zomeravond mistig, dan is het weer met gaven kwistig.
- Wat St. Medardus(1), geeft droog of nat, zes weken duurt het dit of dat.
- Heeft Magriet(10) geen zonneschijn, dan zal het een natte zomer zijn.
- Regen op Sint Barnabas(11), dan zwemt de oogst in de waterplas.
- Is het op Sint Antonius(13) nat, de boer drinkt zich van verdriet zat.
- Regen met Sint Veith(15),dan regen het zes weken in de tijd.
- Het weer van St. Jan(24), houdt dertig dagen aan.
- Met St. Jan de wind uit het noorden, het goede weer is geboren.
- Als op St. Pieter(29) het haantje kraait, komt het regenweer ons toegewaaid.
Juli
- Juli zonnebrand wenst de man op 't land.
- Slechts in juli-gloed wordt de vrucht en wijn eerst goed.
- Is de eerste juli regenachtig, gans de maand is twijfelachtig
- Brengt juli hete gloed, zo gedijt september goed.
- Is in juli de morgen rood, 's avonds verkeert het weer in nood.
- Wanneer de oostenwind tegen den avond gaat liggen, waait hij ligt de volgende dag opnieuw.
- Juli helder en klaar,heet altijd een goed jaar.
- Is juli heet en droog, dan houdt de winter een kwaad betoog.
- De wakkere hooimaand geeft de zeisen, de maaier in de hand met vlijt, daar lege schuren hooi vereisen, om het vee te voeden in wintertijd.
- Wisselen in juli regen en zonneschijn, het zal het naaste jaar voor de boeren kermis zijn.
- Zonder dauw geen regen, heet het in juli allerwegen.
- Komt Maria(2) in de regen nicht Elisabeth tegen, duurt het zes weken gewis, voort het weer schoon is.
- Als het op St. Godelieve(6) regent, vult zij haar putje 40 dagen met regen.
- Regent het op 7 Broedersdag(10), dan kan men zeven weken regen verwachten.
- Wanneer het op St. Henricus(13) droog is of regent, zeven weken duurt die zegen.
- Regen met Sint Margriet (20 juli) geeft zes weken boerenverdriet.
- Met St.Magriet droog, dan 6 weken de zon in het oog.
- Regen op St.Magdaleen(22), dan regent het dagen achter een.
- St Jacob(25) met zonneschijn, voorspeld de winter fijn.
- St Jacob koud en rein, koud zal de Kerst zijn.
- Bouwt op St.Anna(26) de mier grote hopen, de winter zal niet zacht verlopen.
- Het weer op de 29 ste, is het weer van de 5 de februari.
Augustus
- Zo d'eerste oogstweek is heet, een lange winter staat gereed.
- Wanner de leeuwerik hoog in de lucht zweeft, zo brengt het ons mooi weer.
- Noorderwind in augustus brengt bestendig weer.
- Is de eerste week in augustus heet, zorg voor goed warm winterkleed.
- Menigeen heeft het al ondervonden, wervelwinden zijn aan augustus verbonden.
- Begin augustus met regenvlagen, in de laatste dagen zal de regen ons weer plagen.
- Is het heet op St.Domijn(4), het zal een strenge winter zijn.
- Op St.Laurens(10) een regenvlaag, 6 weken duurt de regenplaag.
- Het weer St. Casiaan(13), houdt nog dagen aan.
- Is het weer op Maria Hemelvaart(15) mooi, zo zal de herfst van het zelfde wezen.
- Als de ooievaars na de 21 ste nog blijven, zal een zachte winter binnendrijven.
- Is het weer op St.Barthel(24) warm en schoon, dan draagt de herfst een gouden kroon.
- Blijven de zwaluwen ook nog na de 25 ste, wees voor de winter niet bang.
September
- Schijnt herfstmaands zon met zomerkracht, maakt veelal wintermaand ook zacht.
- Trekvogels in septembernacht, ze maken de kersttijd zacht.
- Als in september de donder knalt, met kerst sneeuw met hopen valt.
- Vallen de bladeren vroeg, dan wordt de herfst niet oud.
- Als de R is in de maand, is het weer niet altijd meegaand.
- Donder in september, sneeuw in maart.
- Als in september de donder knalt, zal met Kerst de sneeuw in hopen vallen.
- Vorst in september, zacht in december.
- Warm in september, koud in december.
- Een warme september, een droge oktober.
- Schijnt de herfstzon met zomerkracht, maakt veelal de winter zacht.
- Komen de pluimen aan het riet, bedenk het is nazomer en geniet.
- Met St.Giel(1) zonneschijn, het zal dan nog 4 weken zo zijn.
- Is het op St. Egidus(1) heet, het geeft een schone herfst met zweet.
- Op de 5 de september wordt bewezen, wat het voor weer de hele maand zal wezen.
- Mooi weer op Maria's geboorte(8), dit weer gaat nog vier of acht weken zo voort.
- Op de dag van Ludmilla(16) een zeer vroom kind, blaast vaak een forse wind.
- Met Lambertus(17) zonneschijn, het zal een droog voorjaar zijn.
- Op Mattheus(21) storm en wind, bestaat de kans dat men met de komende Pasen nog de winter vindt.
- Is het op St. Mauritius(22) helder, dan gaan er veel schepen naar de kelder. (er worden dan veel stormen verwacht).
- Vallen de eikels al voor St. Machiel(29), dan snijdt de winter door lijf en ziel.
- Trekken voor St. Machiel de vogels niet, geen winter is nog in het verschiet.
Oktober
|
|
November
- Maakt de spin in 't web een scheur, dan klopt weldra de stormwind aan de deur.
- Als 't in november 's morgens bloeit, wis dat de storm dan 's avonds loeit.
- Als in november het water stijgt, gedurende de winter gij 't nog vaker krijgt.
- Na helder weer nu sombere mist, heeft zeker ook nog vorst in de kist.
- November warm en fijn, het zal een strenge winter zijn.
- November heeft maar 30 dagen, maar dubbel wind en regenvlagen.
- Donder in november, laat een jaar goed verlopen.
- Als het vriest in november, dan volgt er sneeuw in december.
- Zwaait de winter in november al met zijn staf, zijn rijk is van korte duur voor straf.
- November met zijn regenvlagen, brengt verkoudheid, jicht en andere plagen
- Als het met Allerheiligen(1) sneeuwt, leg dan vast uw pels gereed.
- Met Allerheiligen vochtig weer, sneeuwbuien volgen keer op keer.
- Houden de kraaien voor Allerheiligen al school, zorg dan voor hout en kool.
- Brengt Allerheiligen winterweer, tien dagen duurt het zeer.
- Sneeuw op Allerzielen(2), voorspelt een zacht voorjaar.
- Het weer op Leonardusdag(6), blijft gewoonlijk tot de Kerstdag.
- Een zuidenwind op de dag voor St. Martijn(10), dan zal het een zachte winter zijn.
- Is er een donkere lucht op St. Martijn(11), zo zal het een zachte winter zijn.
- Maar is de dag op St. Martijn helder, de vorst dringt dan door tot in de kelder.
- Als op St. Martijn de ganzen op het ijs staan,moeten ze met Kerst door het slijk gaan.
- Als het nevelig is op St. Martijn, dan zal de winter niet koud zijn.
- Maar heeft St. Martijn een witte baard, dan blijft ons sneeuw nog ijs gespaard.
- Is er met St. Martijn nog loof aan de bomen, dan mag men van een strenge winter dromen.
- St. Elisabeth(19) doet ons verstaan, hoe de winter zal vergaan.
- De dag aan St. Cecilia(22) gewijd, is de maatstaf voor de wintertijd.
- Wintert het op St. Klemens fel, dan wordt de lente klaar en fel.
- Vriest het op St. Katrien(25), dan vriest het nog 6 weken nadien.
- IJs op de dag van Saturijn(29), het weer maakt daarna korte mette met dit venijn.
December
- Veel sneeuw op Oudjaar, veel hooi in 't nieuwe jaar.
- Zijn er in december veel mollen, dan laat de winter met zich sollen.
- December zacht en dikwijls regen, geeft weinig hoop op rijke zegen.
- December vol met mist, goud in de kist.
- Donder in decembermaand, belooft veel wind in 't jaar aanstaand.
- Met de decembermaand is het jaar weer uit, gelukkig wiens balans goed sluit.
- Als met Kertsmis de muggen zwermen, kunt ge met Pasen uw oren wermen (warmen)
- December veranderlijk en zacht, is een winter is een winter zonder kracht.
- Blaast de noorderwind met een decembermaan, dan houdt de winter vier maan den aan.
- Decemberregen is geen zegen.
- Op een droge december, volgt een droog voorjaar, en een droge zomer.
- Brengt St. Eligius(1), de eerste dooi?, begint het echter op die dag te vriezen, dan krijgen we vier weken vorst voor de kiezen.
- St. Barbara(4) gaat graag in een wit kleed naar het bal.
- Brengt St. Nicolaas(6) ijs, dan brengt de Kerstman regen.
- St. Ambroos(7), patroon van de bijen, en de spreewen, houdt van waaien en van sneeuwen.
- Als met St. Thomas(21) de dagen gaan lengen, beginnen de nachten te strengen.
Geselecteerd door John van Bladel
WINTER |
Een winter die vroeg komt, vertrekt ook vroeg. | Als de donder vaart door dorre hout, dan wordt de winter lang en koud. |
Vloeit nu nog het sap in berk (dec), de winter wordt dan wis niet sterk. |
Houden de kraaien school, zorg dan voor hout en kool. |
Sneeuw, veel en lang, maakt de klaver niet bang. |
Mist heeft vorst in de kist. |
Veel sneeuw, veel brood. | Mist is de moeder van het weer. |
Een sneeuwjaar, een rijk jaar. | De herfst met nevel doortrokken, toont een winter met sneeuwvlokken. |
Zo hoog in de winter de sneeuw, zo hoog in de zomer het gras. |
Brengt de herfst ons laat nevelvlagen, dan zal sneeuw ons in de winter plagen. |
Sneeuw op natte grond, 't vriest terstond. |
Veel nevel in de herfst, veel sneeuw in de winter. |
Sneeuwt 't in 't slijk, dan vriest 't gelijk. |
Grauwe nevels - is gebleken, zijn in de winter van kou een teken. |
Valt sneeuw in het slijk, binnen drie dagen een harde dijk. |
Hoort men op verren afstand de stoomfluit en den torenklok mooi, 's winters vriezend weer. |
Sneeuw op het slijk, vorst aan den dijk. |
Een koude dooi, een behouden dooi. |
Sneeuw op 't slik, binnen drie dagen ijs, dun of dik. |
De dooi zonder regen of wind, is niet waard dat 'ie begint. |
Valt de eerste sneeuw in de nattigheid, houdt u dan voor de winter bereid. |
Wil de sneeuw niet vlug verdwijnen, zeker zal er nieuwe verschijnen. |
Negen dagen sneeuw, negen weken sneeuw. |
Blijft hier en daar wat sneeuw liggen, dan wacht hij op nieuwe. |
Weinig sneeuw, veel regenweer, doet de akkers en velden zeer. |
Sneeuw die blijft liggen langs de grachten, ligt op andere te wachten. |
Al is de ijzel nog zo koud, na drie dagen valt hij van het hout. |
Vorst met nieuwe maan, dan kun je op schaatsen gaan. |
Geen ijzel zo stout, die drie dagen aan de bomen houdt. |
Komt de wind uit het noorderland, lang houdt de winter stand. |
IJs op het hout, wordt geen drie dagen oud. |
Als de dagen gaan lengen, begint de winter te strengen. |
Zoveel ijzelluchten in de winter, zoveel koren in de oogst. |
Geen water, geen winter. |
Kraaien vlak bij de schuur en huis, de winter voelt zich thuis. |
Een open winter, een nat voorjaar. |
Vriezende januari, natte februari, droge maart, regen in april, is de boeren hun wil. |
Vroege vogelzang, maakt de winter lang. |
De dagen aan het langen, de winter aan het prangen. |
Een zachte winter, een vet kerkhof. |
In de winter westenwind en avondrood, maakt de koude winter dood. |
Een veel te vroege lente, geeft brood zonder krenten. |
Na weerlicht koude en buien, komt sneeuw en koude aankrijen. |
De velden geschoren, de winter geboren |
Was het weder in september warm, dan krijgen wij een winter arm. |
Rouw vorst, lauw vorst. |
Is oktober warm en fijn, het zal een scherpe winter zijn; maar is hij nat en koel , ’t Is van een zachte winter ’t voorgevoel. |
Hebben katten in de herfst een heel dikke vacht, dan wordt een strenge winter verwacht. |
Oktober met groene blaân, duidt een strenge winter aan . |
Kraaien vlak bij schuur en huis, de winter voelt zich thuis. |
Brengt oktober vorst en sneeuw, men hoort des winters klaaggeschreeuw. |
Fijne pels aan 't wild, de winter mild. |
Schitteren de sterren opvallend helder, vertellen ze dat er strenge vorst komt. |
Gaat 't na noorden-/of oostenwind vriezen, dan houdt de vorst lang aan. |
De zon in een nest, het ijs op z'n lest. |
Als de bomen twee keer bloeien, zal de winter tot mei zich met ons bemoeien. |
Noordenwind met volle maan, kondigt een strenge winter aan. |
Bloeien de bomen tweemaal op een rij, zal de winter zich rekken tot in mei. |
Als de dagen beginnen te lengen, begint de winter te strengen. |
Elzenhout vroeg in de knop, een strenge winter wacht ons op. |
Als in de winter de muren uitslaan, zal snel de vorst vergaan. |
Als de ganzen in V-vorm naar het zuiden vliegen, zijn het vooral de schaatsers die ze bedriegen. |
's Morgens wit berijpte daken, zal 't gauw tot nattigheid geraken. |
Wanneer des winters ganzen in den vorm eener V vliegen, dan komt er vorst. |
Veel vorst en sneeuw in oktober geeft een onbestendige winter. | Slaat de rook uit de schoorsteen naar beneden, behoort 't droge weer tot het verleden. |
Als in den winter en in het begin der lente de vliegen zoo dansen, krijgt ongunstig weer kansen. |
Zuidwestenwind, Noordoostenvorst in de kist. |
Lopen bij vorst de spinnen uit, de winter is een fluit. |
Zuidwestensneê, Noordoostenwind in zee. |
Als het regent in de winter, is het goed planten in de zomer. |
|
LENTE |
Schaarse lentebloei, honger voor de koei. |
Donder op een kale tak, is honger op de stal. |
Als het dondert in dor hout, dan blijft de hele zomer koud. |
Donder op een kale tak, geeft koren in de zak. |
Onweer op een dorre tak, maakt de zomer koud en nat. |
Zo koud als het met het begin van de lente is, zo koud is het met het begin van de zomer. |
Donder op een kale boom, geeft in de zomer een waterstroom. |
De zomer moet niet te vlug beginnen, anders blijft 't niet lang mooi. |
Donder op een kale boom, het hele jaar een waterstroom. |
In het najaar veel wind uit het westen, evenlang zal hoge wind ons in 't voorjaar pesten. |
Als het onweert in het kale hout, volgt een winter guur en koud. |
Noordenwind met motregen, houdt de zon niet tegen. |
Donder op een kale doren, is de halve zomer verloren. |
Indien men in het voorjaar den eersten ooievaar ziet vliegen, dan blijft men het geheele jaar vlug, ziet men hem daarentegen loopen, dan blijft men het geheele jaar lui. |
Als het dondert op de blote doren, is de scheper z'n wei verloren. |
Als in den winter en in het begin der lente de vliegen zoo dansen, krijgt ongunstig weer kansen. |
|
ZOMER |
Is de zomeravond mistig, dan is het weer met zijn gaven kwistig. |
Als voor het laatst de koekoek roept, is de zomer weer versnoept. |
Als de nachten gaan lengen, begint de hitte te strengen. |
Houdt de wind uit het noorden aan, zij zal de grasgroei tegengaan. |
's Nachts regen, daags zon, vult schuur zak en ton. |
's Avonds speelt de zoelte, 's morgens is er koelte. |
Een warme zomer, een strenge winter. | Als in de zomer de mieren hoge hopen opwerpen, volgt er een natte en koude herfst. |
Komen de vissen naar boven, dan is er mooi weer te beloven. |
Schitteren de sterren opvallend helder, kondigen deze mooi weer aan. |
In de zomer oostenwind en avondrood, leggen de warmte bloot. |
Mistsluiers in de vroege nacht, geven zomerdagen in volle pracht. |
|
HERFST |
In het najaar veel wind uit het westen, evenlang zal hoge wind ons in 't voorjaar pesten. (hoge wind = noorden wind) |
Veel nevel in de herfst, veel sneeuw in de winter. |
Is in de herfst het weer lang klaar, vroeg is een strenge winter daar. |
De herfst met nevel doortrokken, toont een winter met sneeuwvlokken. |
Vallen de bladeren niet vroeg, dan wordt de herfst niet oud. | Brengt de herfst ons laat nevelvlagen, dan zal sneeuw ons in de winter plagen. |
Worden de bladeren, geel en krom, kijk naar uw kachel om. |
Brengt het najaar helder weer , ’t zal des winters stormen op het meer. |
Verdwijnt de boer van de akker, worden jager en hond wakker. |
Als de zwaluwen vertrekken voor de noten rijp zijn en de ganzen vroeg beginnen over te vliegen, is een vroege winter te verwachten. |
Verdwijnt de boer van de akker, dan wordt de snoeker wakker. |
Veel noten, harde winter. |
Komt van het land de veldmuis, breng dan turf en hout in huis. |
Veel harde noten op het hout, maakt de winter hard en koud. |
Kruipen de muizen in de grond, ze maken een strenge winter koud. |
Als de bomen twee keer bloeien, zal de winter tot mei zich met ons bemoeien. |
Kruipen de muizen in de aard, weer voor een strenge winter vervaard. |
Bloeien de bomen tweemaal op een rij, zal de winter zich rekken tot in mei. |
Hebben katten in de herfst een heel dikke vacht, dan wordt een strenge winter verwacht. |
Houden de bomen hun bladeren lang, weest voor een strenge winter bang. |
Houden de kraaien school, zorg dan voor hout en kool. |
Als laat in de herfst bij het hakken het sap nog uit de berk vloeit, zal een een winter komen die niet streng is. |
Draagt de haas nog een zomerkleed, dan is de winter nog niet gereed. |
Volgt de eerste sneeuw op regen, houdt een harde winter tegen. |
Dondert het 's najaars op de kale boomen, harde winter. | Beharsen de bijen in den herfst den korf buitengewoon, harde winter. |
Als de wilde ganzen vroeg in den herfst van het oosten naar het westen vliegen, komt er een strenge winter. | Als men 's winters bij koud weder door een vloo wordt geplaagd en gebeten, dan zal de koude nog strenger worden. |